Wie een deel van een onroerende zaak koopt dat pas na de levering een woonbestemming krijgt, moet overdrachtsbelasting tegen het normale tarief betalen.
Is bij een bedrijfsoverdracht verzocht om fiscale doorschuiving? En is de aanslag bij een van de betrokken partijen definitief? Dan kan de andere partij die keus niet meer herzien.
Soms neemt de eigenaar van een woning in zijn aangifte inkomstenbelasting een onjuist juridisch standpunt in over de hypotheekrente. Als hij dit standpunt duidelijk heeft weergegeven en de fiscus de juiste informatie heeft verstrekt, is in beginsel geen sprake van kwade trouw. Dit beperkt de navorderingsmogelijkheden van de fiscus.
De BelastingTelefoon vertelt ten onrechte aan een werknemer dat hij € 0,19 per zakelijke kilometer kan aftrekken. Als de werknemer op grond van die inlichting schade lijdt, kan hij een beroep doen op het vertrouwensbeginsel.
Vloeit de navorderingsaanslag voort uit een feit dat bij het opleggen van de definitieve aanslag bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn? Dan is geen sprake van een nieuw feit en kan geen navorderingsaanslag worden opgelegd.
Heeft de inspecteur het beroep op de verruimde schenkvrijstelling voor de schenkbelasting geaccepteerd? Dan vloeit daaruit dwingend voort dat die verkrijging geen fictief erfrechtelijke verkrijging is, want de 180-dagenregel is niet van toepassing.
Een belang van minder dan 50% in een pand, dat volgens het kadaster niet is opgesplitst, kan toch een eigen woning zijn. Tenminste, als de bewoners dit (bouwkundig splitsbare) deel bewonen. Dat blijkt uit een oordeel van Hof Den Haag.
In beginsel is degene die over vermogen kan beschikken degene die de inkomsten uit sparen en beleggen geniet. Bij banktegoeden is dat in de regel de rekeninghouder. Meent de rekeninghouder dat hij niet degene is die belasting moet betalen over het vermogen? Dan moet de rekeninghouder dit aannemelijk maken.
Voor aftrek van rente betaald op een lening voor de eigen woning geldt dat de lening ten minste annuïtair en in ten minste 30 jaar moet zijn afgelost. Er is geen aftrek als in de overeenkomst voornoemde aflossingsverplichting niet contractueel is overeengekomen. Het feitelijk wel in 30 jaar annuïtair aflossen is dan niet meer van belang.
Voor een holding kan het interessant zijn om aannemelijk te maken dat de acquisitie van een tussenhoudster eigenlijk een miskoop was. Dit kan een beperking van de aftrek van een eventueel liquidatieverlies voorkomen.